Betere zorg voor mensen met het 22q11-deletiesyndroom
Claudia Vingerhoets, assistant professor bij onderzoeksinstituut MHeNs van de Faculty of Health, Medicine and Life Sciences van Universiteit Maastricht doet onderzoek naar mensen met een zeldzame genetische aandoening: het 22q11-deletiesyndroom. Haar onderzoek richt zich op het cognitieve functioneren, psychiatrische problematiek (psychoses) en de combinatie daarvan bij volwassen patiënten. Het onderzoek dat ze doet is nauw verweven met haar werk als psycholoog voor mensen met 22q11 op de Genetische Syndromen Poli van ’s Heeren Loo. Ook is ze als psycholoog betrokken bij het 22q11 Expertisecentrum in het Maastricht UMC+.
Over het 22q11-deletie-syndroom
Claudia: “22q11 is een genetische aandoening die iets meer dan 1 op de 2000 mensen treft. Heel zeldzaam is het dus niet, maar bij het grote publiek is de ziekte niet echt bekend. De naam 22q11 houdt verband met het chromosoom waar bij mensen met het syndroom iets misgaat. 22 verwijst naar chromosoom 22 en q11 naar de plek op dit chromosoom: locus q11. Voor mensen die ermee werken is de naam duidelijk, maar voor leken is het een vreemde naam1.
Er zijn twee verschillende varianten van 22q11: mensen kunnen een deletie hebben (dan ontbreekt er een stukje DNA) of een duplicatie (dan hebben ze een extra stukje DNA op die plek). Beide varianten leiden tot problemen. Het gaat dan om fysieke en mentale problemen: een deel wordt geboren met een aangeboren hartafwijking of een gespleten gehemelte. Er zijn op jonge leeftijd vaak problemen met het immuunsysteem, waardoor ze regelmatig ziek zijn en gevoelig zijn voor infecties. Een deel van de patiënten heeft een verstandelijke beperking en bij vrijwel alle patiënten zijn er cognitieve problemen, bijvoorbeeld met plannen en organiseren. Daarbovenop hebben mensen met 22q11 een fors verhoogd risico op het ontwikkelen van een psychose. Dit gebeurt bij ongeveer 30% van de patiënten; beduidend meer dan de 3% in de ‘gewone’ populatie. Mensen met 22q11 die een psychose ontwikkelen gaan bovendien cognitief vaak sterker achteruit. Specifiek met deze combinatie houd ik me in mijn onderzoek bezig”.
Wat betekent 22q11 voor de mensen die het treft?
“Het syndroom heeft veel impact op het leven van de patiënt en zijn naasten. Op kinderleeftijd staan vooral de fysieke problemen op de voorgrond die veel tijd en aandacht vragen. Op volwassen leeftijd treedt het hoge risico op psychiatrische problematiek meer naar de voorgrond. Een groot deel van de mensen kan niet zelfstandig wonen en een leven vol zorgbehoeften hebben.”
Over het onderzoek
Claudia: “In mijn onderzoek kijk ik naar het cognitieve functioneren, naar psychoses en naar de combinatie van die twee. In het algemeen probeer ik het beloop op volwassen leeftijd in kaart te brengen. Het beeld is dat mensen met het syndroom cognitief achteruit gaan. Ik vraag me af: is er sprake van degeneratie, of groeien ze meer in een beperking (wordt het verschil in functioneren groter ten opzichte van leeftijdsgenoten)? Ik bekijk dit vanuit de neurobiologie: hoe werkt het cognitief functioneren bij deze groep in de hersenen? Daarvoor maak ik gebruik van patiëntendata uit zowel mijn praktijk in ’s Heeren Loo als uit de database van het Expertisecentrum van het Maastricht UMC+. Hierin is data verzameld van patiënten onder meer op basis van een reeks computertaken die ze hebben gedaan. Daarnaast is er ook veel data beschikbaar uit internationale consortia, waardoor we al met al toch een flinke onderzoekspopulatie - duizend patiënten - tot onze beschikking hebben."
Chemie in de hersenen
"Wat de psychoses betreft wil ik meer te weten komen over of de hersenen van patiënten die een psychose ontwikkelen anders zijn dan bij degene die dat niet doen. Ik onderzoek dit met behulp van 7 Tesla MRI-scans bij Scannexus, waarbij ik kijk naar verschillende neurotransmitters, of boodschapperstofjes in de hersenen. Een van de stofjes waarvan we weten dat ze bij psychoses een belangrijke rol spelen is glutamaat. Voor onze hersenen is een goede balans tussen glutamaat (stof die hersencellen activeert) en GABA (stof die cellen juist laat afremmen) van belang. De hoeveelheid glutamaat en GABA en (dus) de verstoring van de balans tussen beide, kunnen we vaststellen met behulp van MRI. Het onderzoek laat zien dat dit systeem anders werkt bij mensen met 22q11. Het mooie is dat als je meer begrijpt van de chemie in de hersenen en meer gericht bent op de stofjes, er mogelijkheden ontstaan om die balans met medicatie directer te verbeteren."
Onderzoek naar medicatie
"Wat we zien bij deze groep patiënten is dat ze meer last hebben van de bijwerkingen van antipsychotica dan andere mensen met een psychose en ook dat de medicatie minder effectief lijkt te zijn. Dat heeft er mogelijk mee te maken dat er in dat ontbrekende stukje van het chromosoom bepaalde genen liggen die voor een andere chemie in de hersenen zorgt. De huidige antipsychotica richt zich vooral op het dopaminesysteem, maar mensen met 22q11 zijn daar gevoeliger voor en hebben daardoor meer bijwerkingen. Onderzoek naar medicatie die voor hen beter werkt is dus belangrijk. We onderzoeken momenteel een geneesmiddel dat op de markt is voor ALS en dat de balans tussen glutamaat en GABA kan helpen herstellen. We hopen dat dit bij mensen met 22q11 helpt, zowel bij de psychotische symptomen als de cognitieve klachten.”
Over de impact
Claudia: “Het onderzoek dat ik doe, kan ik direct toepassen in mijn praktijk met patiënten. We hebben onlangs een paper gepubliceerd waarin we voor het eerst de mate van verstandelijke beperking in relatie tot bepaalde adaptieve dagelijkse vaardigheden die je als volwassene nodig hebt (zoals zelfzorg en communicatie) goed in kaart hebben gebracht. Over die onderwerpen krijgen we in de praktijk veel vragen van ouders. Ze willen weten hoe de toekomst van hun kind er uit zal zien. Door mijn onderzoek kan ik ze daar goed in ondersteunen. Onderzoek heeft er ook toe geleid dat we nieuwe richtlijnen hebben kunnen opstellen voor behandelaars. Zo vertalen we onderzoek direct naar patiëntzorg.
Op het vlak van medicatie zijn we met het onderzoek nu in de afrondende fase. Als de resultaten daarvan positief zijn, hebben patiënten daar direct baat bij. Als mensen niet op de reguliere antipsychotica reageren, wordt het proefmedicijn nu al wel voorgeschreven met soms gunstige resultaten."
Meer kennis over hersenen en cognitieve problemen
"Al met al vind ik het belangrijk dat we onderzoek doen naar zeldzamere aandoeningen zoals 22q11. Het leert ons veel over hoe onze hersenen werken en hoe genetica dit beïnvloedt. Meer leren over deze specifieke groep, genereert bovendien ook kennis die van pas komt om meer te begrijpen van cognitieve problemen, waar we bij het ouder worden allemaal mee te maken krijgen. Het is normaal dat je cognitieve vaardigheden achteruit gaan als je ouder wordt, maar eigenlijk weten we niet goed waarom dat zo is. Voor Alzheimer hebben we bijvoorbeeld nog geen goede interventies. Het onderzoek dat we doen naar cognitief functioneren en de mechanismen daarachter, draagt ook bij aan meer kennis over cognitieve problemen bij andere ziektebeelden. Zo helpt het ons om andere psychiatrische ziektebeelden beter te begrijpen. Het lopende medicatieonderzoek is, als de resultaten positief zijn, ook voor psychotische patiënten zonder 22q11 interessant. En ook de andere onderzoeken die lopen zullen niet alleen inzicht geven in de hersenen van patiënten met 22q11 maar ook in die van psychotische patiënten die niet deze genetische variant hebben. Hetzelfde geldt voor Parkinson: de laatste jaren hebben we ontdekt dat mensen met 22q11 op jonge leeftijd ook een verhoogd risico hebben op het ontwikkelen van deze ziekte. We werken dus veel samen met andere professionals die zich met de hersenen bezighouden."
Beter perspectief
"Een deel van het onderzoek, zoals het MRI-onderzoek, is echt lange termijn gericht. Dat is niet direct vertaalbaar. Uiteindelijk moet ons dat inzicht geven in hoe het werkt in de hersenen en hoe we daar interventies voor kunnen ontwikkelen waarmee we patiënten een beter perspectief kunnen bieden; ofwel via medicatie, ofwel door ze betere psychologische behandeling of praktische ondersteuning te bieden. Het beter kunnen helpen van deze groep mensen zit hem echt in de combinatie van psychologische en medicamenteuze behandeling en praktische begeleiding.
De samenwerking met de deelnemende patiënten is heel bijzonder. Ze zijn vaak heel gemotiveerde mensen, die ontzettend veel inzet en bereidheid tonen. Het is heel fijn om met ze te werken. Het is dankbaar onderzoek."
1Het wordt ook wel Syndroom van Shprintzen, DiGeorge syndroom en velocardiofaciaal syndroom genoemd, maar de voorkeursterm is 22q11.
Tekst: Eline Dekker
Foto: Joey Roberts
Vond je dit artikel interessant? Volg ons dan op Instagram en LinkedIn voor meer.
Lees ook
-
Het belang van ‘identity safety’ in onderwijs voor gezondheidsberoepen
Shika Pai (SHE) onderzoekt hoe we geneeskundestudenten kunnen helpen om zich veiliger te voelen en sterker te staan in hun identiteit.
-
Kanker bestrijden met genetisch gemodificeerde bacteriën
Promovendus Jella van de Laak legt uit hoe genetisch gemodificeerde bacteriën doordringen tot in de zuurstofloze kern van een solide tumor om die te vernietigen.
-
Prediabetes komt alarmerend vaak voor – hoogste tijd voor preventie
Miranda Schram (CARIM, MHeNs) onderzoekt prediabetes, dat voorafgaat aan diabetes type 2.