Bye bye Bijker…

Na een prachtige carrière in de wetenschap, waarvan 30 jaar aan de Universiteit Maastricht, gaat prof. dr. Ir. Wiebe Eco Bijker op 12 mei met emeritaat. Samen met Trevor Pinch stond hij in de jaren tachtig aan de wieg van het onderzoeksprogramma Social Construction of Technology (SCOT). Een portret van een bescheiden hoogleraar Techniek en Samenleving in 25 statements.

In mij schuilt een vrijmetselaar.
“Ja, alleen is het er nooit van gekomen, voornamelijk vanwege tijdgebrek. Mijn vader was bij de vrijmetselarij en mijn moeder stond zelfs aan de wieg van de oprichting van de vrouwelijke tak: de weefsters en spinners. Haar eindexamen gymnasium viel vanwege de oorlog in het water en daarna trouwden mijn ouders en heeft ze niet meer gestudeerd. Ik denk dat ze dat wel betreurde, maar ze vond een uitweg via allerlei besturen en vrijwilligerswerk. Haar betrokkenheid bij de weefsters, zelfs nog als voorzitter, was misschien wel haar langst lopende bestuurlijke activiteit.”

Ik ben niet gelovig opgevoed.
“Nee, al noemen vrijmetselaars zich wel op een bepaalde manier religieus. Mijn vader zei altijd: ‘Ik ben religieus, maar niet kerkelijk.’ Het gaat om persoonlijke groei, maar niet op een individualistische manier. Dienstbaarheid aan de maatschappij zat absoluut in onze opvoeding.”

Mijn vaders werk was een bron van inspiratie.
“Hij leidde het waterloopkundig laboratorium in de Noordoostpolder, waar schaalmodellen lagen van bijvoorbeeld het Haringvliet. Dat was zijn laboratorium, waar hij onderzoek leidde naar onder meer de versterking van dijken. Mijn eerste vier levensjaren lagen die modellen in een overdekte hal in het centrum van Delft, maar dat werd te klein. Dus toen verhuisden we vanuit Delft naar Emmeloord. Daar speelde ik graag in zijn lab.

Hij had een grote wetenschappelijke belangstelling en was één van de weinige ingenieurs in zijn tijd die ging promoveren. Als je zo’n schaalmodel maakt, is het probleem dat je het water dat erin stroomt niet kunt verkleinen. En het gaat juist om het water. Daarop promoveerde hij. Zijn theoretische inslag enerzijds en zijn praktische adviezen overal ter wereld over de aanleg van havens en dijken, heeft me altijd gefascineerd.”

Femke Kools (text) and Paul van der Veer (photography)
Wiebe Bijker

De tweede naam, Eco, heeft niets met de natuur van doen.
“Hij komt uit onze Friese familietak, zoals ook de naam ‘Ekke’ soms voorkomt. Mijn vader heette Eco Wiebe en ik heet, net als mijn opa, Wiebe Eco.”

Mijn vrouw was blij dat we drie dochters kregen.
“Zij vond Eco niet zo mooi destijds, dus dat was bij een zoon niet vanzelfsprekend geweest. We waren trouwens sowieso allebei blij met dochters.”

Ik ben een wereldverbeteraar.
“Dat was van jongs af aan wel een ambitie, ja. In mijn studententijd was ik ook erg bezorgd over de ontwikkeling van kernwapens en kernenergie. Ik dacht aanvankelijk aan een studie journalistiek, maar mijn vader overtuigde me dat ik, ook als journalist, beter eerst een vak kon leren. Bij voorkeur in Delft. En zo werd het natuurkunde.”

Mijn studie duurde wat langer dan ervoor stond.
“Klopt: zeven in plaats van vijf jaar. Maar daar is een goede verklaring voor. Ten eerste ging ik parallel aan die studie in Delft ook doctoraalcolleges filosofie volgen in Groningen, bij professor Nauta. Dat was een uitweg voor me, want het voorland voor de meeste natuurkundig ingenieurs vond ik niet zo aantrekkelijk; bij een multinational als Shell werken. Ik wilde iets doen met de combinatie wetenschap en samenleving. Mijn afstudeerscriptie voor de studie natuurkunde draaide om de wapenwedloop tussen Amerika en Rusland en of het mogelijk was een strategie voor wapenbeperking te bedenken. De enige manier waarop ik dat binnen de natuurkunde verkocht kreeg, was er een computermodel van te maken. Doordat het nogal wat tijd kostte om dat model aan de praat te krijgen, kwam ik niet toe aan de achterliggende vragen.”

Tijdens mijn studie bleek er een onderwijzer in mij te schuilen.
“Terwijl ik die ambitie helemaal niet had. Maar een huisgenoot van me stopte als natuurkundedocent op een middelbare school in Rotterdam en ze vonden niet makkelijk een opvolger. Ik wilde het wel proberen, maar het werd een dramatische mislukking. Ik kon geen orde houden. Na een jaar wilde ik stoppen, maar de rector praatte op me in: probeer het in een ander gebouw opnieuw, met je ervaring. Toen ging het wel goed en vond ik het ontzettend leuk. In feite was ik nu nog leraar natuurkunde geweest, als na een jaar of zes het leerlingenaantal niet was teruggelopen waardoor ik ontslagen werd.”

Als mijn wetenschappelijke carrière was geflopt, was ik met plezier weer leraar natuurkunde geworden.
“Absoluut. Dat besef heeft me ook een ontspannen houding in mijn carrière bezorgd. Na mijn vertrek van de middelbare school werkte ik anderhalf jaar aan de Universiteit Utrecht en toen kon ik een baan krijgen aan de Universiteit Twente, helemaal in het verlengde van wat ik in Groningen bij professor Nauta had gedaan. De groep werd geleid door de heren Boskma en Smit; dé centrale personen die zich in Nederland met kernenergie en -wapens bezighielden. We waren gehuisvest in een voormalige boerderij, dus we werkten ‘op de boerderij’. Ik begon er op een project rond de relatie tussen maatschappij en techniek. Vier tot acht kwalitatieve casestudies naar uitvindingen.”

Met Trevor Pinch bleek het goed champagne drinken.
“Dat is de legende in ieder geval… In 1982 ontmoette ik hem op een congres in Oostenrijk, waar mijn collega Ellen van Oost en ik voor het eerst een presentatie van dat project gaven. Onze faculteit had wat geld over en ik mocht uitkijken naar een interessante kandidaat als gastonderzoeker. Trevors paper begon net als dat van ons met ‘The social construction of…’ Dat was een inhoudelijke match en daarnaast klikte het ook op persoonlijk vlak. We dronken de roze champagne die kenmerkend is voor die streek ‘en zo is het gekomen’, staat ook in de inleiding van het boek dat we later samen maakten.”

Pinch was niet alleen cruciaal voor mij, ook voor mijn vrouw.
“Hij kwam met zijn Volkswagen Kever aan in Hoek van Holland, waar ik hem ophaalde. De eerste nacht zou hij bij ons in Delft logeren, waarna we de volgende dag naar Enschede zouden gaan. Bij thuiskomst had mijn vrouw zich bij het afwassen in een wijnglas gesneden en ze moest naar het ziekenhuis. Zijn auto zat te vol met spullen om mij ook mee te nemen, dus zo reed hij met haar naar het ziekenhuis, terwijl ik thuis het eten warm hield.”

Pinch en ik vulden elkaar goed aan.
“We zijn allebei interdisciplinair vrij wild, maar hij had meer degelijkheid qua methodes en literatuurkennis. Hij kende de wetenschapssociologie ook beter dan ik. Wat ik zelf precies inbracht, euhm….. Nouja, terwijl hij heel graag dit onderzoeksveld in wilde en dus onze eerste paper presentatie heel spannend vond, had ik altijd nog mijn plan B achter de hand, waardoor ik vrij ontspannen bleef.”

Bij dat eerste draft paper over de Social Construction of Technology hadden we nog geen vermoeden van de enorme potentie.
“Pas na de eerste presentatie realiseerden we ons dat er meer in zat dan dat artikel. We organiseerden een workshop in Twente over de vraag hoe techniek zich ontwikkelt, met techniekhistorici en wetenschapssociologen. Daar bespeurden we een soort van opwinding in de groep en kregen we de opdracht eens na te denken over een boek. We hadden vervolgens het lef om als twee jonge sociologen  de net gepensioneerde grootheid uit de techniekgeschiedenis, Tom Hughes, te vragen om mee te redigeren aan dat boek. En tot onze grote verbazing zei hij ‘ja’. Daarnaast schreven we out of the blue een brief naar MIT Press, met de vraag of ze belangstelling hadden voor ons boek. En zo ontstond ‘The social construction of technological systems; new directions in the sociology and history of technology’. Onder studenten wordt het ook wel het ‘school bus book’ genoemd, want die bussen zijn in Amerika geel met zwarte strepen, net als de cover van het boek. Toen ik dat hoorde, kreeg ik wel rode oortjes.”

Het feit dat technologie, maar ook wetenschap, sociaal geconstrueerd en dus mensenwerk is, doet niets af aan de grote waarde ervan.
“Dat werd wel eens foutief aangenomen door critici in het verleden. Alsof Trevor en ik beweerden dat zomaar een mening gelijkstond aan een wetenschappelijk onderbouwd feit. De term sociale constructie van een wetenschappelijk feit wil zeggen dat mensen, of de maatschappij, invloed hebben op de totstandkoming van zo’n feit. Methodes, de natuur en andere zaken bepalen de grenzen, maar de uitkomst is mensenwerk. Net zoals sociale processen bepalen wat een werkende techniek is.”

Experts hebben niet het alleenrecht op expertise, zelfs wat betreft nanotechnologie.
“Als voorzitter van de Gezondheidsraadscommissie die in 2006 de regering over nanotechnologie adviseerde, heb ik aangedrongen op het erbij betrekken van belanghebbenden, zoals patiënten, artsen, verzekeringsmaatschappijen. Destijds was wel duidelijk dat je via nanotechnologie bijvoorbeeld medicijnen tegen kanker in veel lagere doses gerichter op de juiste plek in het lichaam kon afleveren. Alleen bleken kleine nanodeeltjes giftig, maar nano-onderzoekers gaven aan, die toxiciteit nog niet precies te begrijpen en dus geen goede veiligheidsnormen te kunnen geven. Moeten dan de wetenschappers besluiten om wel of niet door te gaan met die geneesmiddel-ontwikkeling? Het is niet fair om de last van die keuze op hun schouders te leggen: die wetenschappers hadden zelf al gezegd geen zekere kennis te hebben over die risico’s. Bij een dergelijke keuze moet je dus belanghebbenden betrekken en soms zelfs burgers. We leven in een te ingewikkelde wereld. Ook 150 Tweede Kamerleden kunnen we niet alleen voor dergelijke besluiten laten opdraaien.”

Adviesraden zijn cruciaal in het optuigen van een democratie.
“Op ons advies kwam er twee jaar lang een maatschappelijke discussie over nanotechnologie, die resulteerde in meer begrip onder de bevolking van de kansen en risico’s van nanotechnologie. Het kweekte meer steun voor wetenschappelijk onderzoek in dit domein, mits er genoeg aandacht voor de risico’s zou blijven. Die maatschappelijke nanodialoog heeft de definitie verbreed van waar democratie over kan gaan. Dit leverde voor mij het bewijs dat je ook zo’n ingewikkeld wetenschappelijk probleem breed kunt bespreken met burgers, waarna je echt een stap verder bent in hoe je er als maatschappij mee om moet gaan. Deze opdracht was voor mij echt ‘met je laarzen in de modder’ staan om een steentje bij te dragen aan een betere wereld.”

Terugkijkend op mijn CV heeft juist de combinatie van onderzoek, onderwijs en maatschappelijke participatie me zo gelukkig gemaakt.
“Ik heb dertig jaar hetzelfde college gegeven aan tweedejaars studenten en ik heb het nooit vervelend gevonden. Ik vond mijn vak leuker door onderwijs geven en het maakte me een betere onderzoeker; en dat onderzoek maakte me weer een interessantere docent. Ik denk dat ik als voorzitter van NWO-WOTRO, dat wetenschappelijk onderzoek naar ontwikkelingsvraagstukken financiert, met name duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding, beter functioneer dankzij mijn onderzoek en mijn ervaring als schoolmeester, beginnend in Rotterdam-Feyenoord.”

In India kwam ik de laatste tien jaar het dichtste bij mijn oorspronkelijke motivatie om onderzoek te doen.
“Ik wilde altijd graag weten hoe wetenschap en techniek bijdragen aan een betere wereld. Als dat ergens een prangende vraag is, dan wel in ‘ontwikkelingslanden’. Dus toen ik kon samenwerken met mensen in India dacht ik: je bent geen knip voor je neus waard als je dat niet probeert. Omdat mijn vrouw veel weeft in haar vrije tijd, kwam ik er in contact met wevers. Handweven is op het platteland van India na landbouw de belangrijkste inkomstenbron. Als je een oplossing wilt vinden voor de versterking van de maatschappij op het platteland daar, kun je niet om handweven heen. Maar ik heb er met PhD studenten ook onderzoek naar nanotechnologie, duurzame landbouw, TB-bestrijding, kleine waterkrachtcentrales en het debat over GM-gewassen gedaan en ik doe nu nog een project rond biogas.”

In India vond ik “mijn” openluchtlaboratorium.
“Ik denk dat je geen probleem of oplossing kunt bedenken of het speelt wel in India. Om te onderzoeken welke rol wetenschap en techniek hebben in de samenleving, wat voor samenleving je wilt bouwen en hoe je dat democratisch doet, kun je nergens zoveel leren als in India.”

Handweven heeft samen met de fiets een speciaal plekje in mijn hart.
“Eigenlijk kan ik niet kiezen welke techniek ik het meest waardevol vind; dat hangt vaak samen met het project waar ik op dat moment aan werk. Al blijft de fiets het meest efficiënte vervoermiddel dat er bestaat en vind ik handweven fantastisch…”

Met pijn in mijn hart verliet ik de boerderij in Enschede in 1990 voor Maastricht.
“Ja, maar toen Gerard de Vries belde dat hij twee UD-plaatsen mocht invullen als nieuwe hoogleraar in Maastricht, was dat toch te aantrekkelijk om af te slaan. Ik had De Vries hoog zitten, zijn plannen klonken aantrekkelijk en ik zou vanuit een vaste aanstelling opnieuw onderwijs geven.  Uiteindelijk ben ik zolang de faculteit bestaat capgroepvoorzitter geweest tot twee jaar geleden, en ik was een periode decaan.
Dingen die blijven zeuren in mijn hoofd, hebben meestal met mensen te maken. Ik begin altijd met vertrouwen geven; ik kan niet anders. Dan kun je soms teleurgesteld raken. Ook in mezelf, als ik iets niet voor elkaar kreeg voor een ander. Ook wel andere teleurstellingen natuurlijk; er werd wel eens een onderzoeksvoorstel niet gehonoreerd, maar daar kon ik me na een dag geweldig balen makkelijker overheen zetten.”

Ik ga geleidelijk met pensioen vanaf nu.
“Ik heb nog vier promovendi die ik begeleid, maar ik neem geen nieuwe meer aan. Ik ben nog vertrouwenspersoon voor promovendi van deze faculteit en ik blijf voorzitter van de commissie die onderzoeksvoorstellen van de ‘binnenstadfaculteiten’ ethisch toetst. Tot september werk ik nog aan mijn NWO-biogasproject en ik heb tot 2018 een deeltijdaanstelling aan de Norwegian University of Science and Technology. Verder ben ik nog drie jaar voorzitter van NWO-WOTRO en ik ben voorzitter van de commissie die dit najaar de WRR gaat evalueren.”

In mijn vrije tijd bekommer ik me graag om mijn bijenvolken en mijn kleinkinderen.
“Bij mijn oratie in Maastricht in 1995 kreeg ik mijn eerste bijenvolk cadeau, want de naam Bijker betekent ‘imker’. Momenteel heb ik drie tot vier volken; het biedt me een mooie vorm van ontspanning. Daarnaast passen we regelmatig op onze twee kleinzonen van vier en twee jaar oud, in Hilversum. Dan blijven we vaak ook een nachtje slapen. Kleinkinderen zijn zoveel leuker en intensiever dan ik me had voorgesteld. Dat gevoel voor ze gaat heel diep.”

Anno 2017 ben ik nog steeds tegen kernenergie.
“Al zeg ik het wel voorzichtiger dan dertig jaar geleden, want de vraagstelling is veranderd door de klimaatverandering en de techniek is aanzienlijk beter geworden. Ik pleit voor een brede maatschappelijke dialoog over kernenergie. Enerzijds biedt het een alternatief voor de klimaatverandering wegens de beperkte CO2-uitstoot, anderzijds is de beveiliging van de kernafvalstromen naar mijn idee nog onvoldoende op orde.”

Mijn vader was uiteindelijk toch wel trots op mijn carrière.
“Twintig jaar lang was hij toch wel een beetje teleurgesteld dat ik niet als ingenieur ben gaan werken, al zei hij het nooit expliciet. Hij was altijd loyaal en steunend, maar daar lag in zijn ogen toch het echte werk. Mijn tweede broer is wel dijkenbouwer geworden; hij zit tot over zijn oren in dat wereldje en heeft zelfs les gehad van mijn vader. Ik heb wel eens gezegd dat ik die keus niet maakte omdat ik niet bij mijn vader in de schoolbanken wilde, maar dat was toch vast geen probleem geweest. Wij Bijkers zijn emotioneel, doch verstandig. Toen ik in mijn oratie in 1995 de brug sloeg naar mijn vaders leven en de Deltawerken die hij mede creëerde, snapte hij beter wat ik deed en was hij beslist trots.”

Op 12 mei houdt Wiebe Bijker zijn afscheidsrede, gecombineerd met een symposium.

Lees ook