Proefschrift over PGO: mede gevormd in Maastricht

Als je een proefschrift schrijft over de geschiedenis van Probleemgestuurd Onderwijs (PGO) kun je niet om de Universiteit Maastricht heen. En niet om Henk Schmidt, hoogleraar Psychologie, die vanaf  1974 ’s lands achtste medische faculteit in Maastricht PGO mede ontwikkelde, de “zevensprong” bedacht en veel wetenschappelijk onderzoek deed naar deze onderwijsmethode. Sinds 2001 is Schmidt verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, en het is dan ook daar dat op 18 november Virginie Servant promoveert op haar proefschrift ‘Revolutions and Re-iterations; An Intellectual History of Problem-based Learning’. “Maastricht heeft minstens zoveel bijgedragen aan de veranderingen in het medisch onderwijs als McMaster”, concludeert Servant.

McMaster University in Canada; daar begon het allemaal in 1963. Bouwdecaan van de McMaster School of Health Sciences John Evans schetste als eerste de ideeën voor een nieuwe vorm van lesgeven, niet zoals tot nu toe werd aangenomen Howard Barrows. De laatste gaf in 1974 wel de naam ‘problem-based learning’ aan het systeem, maar dat was door Evans met vier andere ‘founding fathers’ toen al opgetuigd en geïmplementeerd. “Vooral uit onvrede met hun eigen medische opleiding eigenlijk”, zegt Virginie Servant. “Ze hadden weinig tot geen theoretische ambities en waren meer bezig met het experimenteren, uitproberen en daarvan leren in de praktijk. Omdat de definitie van PGO later volgde dan de praktijk, kun je het model op allerlei manieren interpreteren. Dat was niet zozeer het geval geweest als je een 'klein rood boekje' over PGO had gehad.” Maar daarover later meer…

De ontmoeting

Henk Schmidt had al eens een ‘voorzichtige poging’ ondernomen om de filosofische wortels en psychologische basis van PBL te achterhalen, “maar ik kwam er al snel achter dat je daarvoor onnoemlijk veel bronnenonderzoek moest doen en daar ontbrak me de tijd voor.” Servant werkte als onderzoeker en onderwijsconsultant in Singapore, toen ze de naam van Henk Schmidt steeds tegenkwam in publicaties over PGO. Schmidt was toen rector magnificus in Rotterdam en een vriend van Servant kende zijn secretaresse goed. “Hij wilde wel een afspraak voor me regelen", vertelt Servant, “maar hij stelde één voorwaarde: ik zou Schmidt moeten vragen of ik bij hem kon promoveren. Dat was ik aanvankelijk helemaal niet van plan, maar toen ik Henk ontmoette was ik meteen overtuigd.” Schmidt lacht hartelijk. “Een PhD is inderdaad in ons eerste gesprek aan de orde gekomen.” Servant bleek de ideale kandidaat voor het diepgravende onderzoeksproject dat Schmidt in gedachten had, met haar bachelor in filosofie en politiek en een master in recht.

Het meningsverschil

Ze toog naar McMaster en trof een schat aan archiefmateriaal aan: verslagen van de opleidingscomissie bij McMaster, briefwisselingen en meer. Daar kwam alleen niet echt één duidelijke bron voor de ideeën van de vijf grondleggers uit naar voren, al speelde de humanistische psychologiebeweging geleid door Carl Rogers van de University of Chicago in de jaren veertig en vijftig van de vorige eeuw waarschijnlijk wel een rol. 
Omdat ‘oral history’ de minst betrouwbare bron is, ging Servant nooit blind af op wat de vele geïnterviewden zich nog herinnerden. Alleen wat ook bleek uit historische documenten nam ze op in het proefschrift. Zo werd Schmidt verrast door een briefwisseling met Barrows die ze boven water haalde, die hij helemaal vergeten was. “Ik verschilde blijkbaar al heel vroeg van mening met hem.” Dat verschil van mening over wat het doel was van PGO, wordt in het proefschrift gereconstrueerd. Waar Barrows PGO zag als een manier om studenten te leren denken en redeneren, was Schmidt op basis van de cognitief psychologische literatuur overtuigd dat alle denken doordesemd is van kennis. “Dus ik vond dat het doel van PGO is studenten te helpen kennis te verwerven die hen vervolgens helpt problemen op te lossen.” Servant: “Schmidt won dat debat midden jaren tachtig en dat zeg ik niet omdat hij mijn promotor is. Dat kan iedereen zelf concluderen op basis van wetenschappelijke literatuur. Maar tot de dag van vandaag zijn veel mensen die PGO-curricula ontwikkelen zich daar niet van bewust. Ik ging bijvoorbeeld helpen PGO op te zetten bij de Duy Tan universiteit in Centraal-Vietnam en zij hadden de moeite gedaan om Barrows boek in het Vietnamees te vertalen voor ik kwam.”

De Maastrichtse touch

Zowel Schmidt als Barrows boden in de jaren tachtig PGO-cursussen en –lezingen aan over de hele wereld. Schmidt: “Als ik op een universiteit in een ver buitenland het bordje ‘Skillslab’ tegenkwam, als één woord aan elkaar geschreven zoals we dat in Nederland doen met veel Engelse woorden, zag ik de invloed van Maastricht rechtstreeks terug.” Het skillslab, waar studenten in zo goed mogelijk nagebootste praktijksituaties medische handelingen oefenen, werd in Maastricht geperfectioneerd nadat het idee in Amerika werd opgedaan. Maar ook de zevensprong werd in Maastricht toegevoegd aan PGO, door Schmidt persoonlijk in 1976. “Ik zat als jonge psycholoog vaak als tutor in onderwijsgroepen en ik vond het tamelijk onduidelijk wat er precies van die studenten werd verwacht. Het was een rommelig geheel en die zevensprong was bedoeld om het onderwijsleerproces te ordenen.” De voortgangstoets, een idee van Wijnand Wijnen, werd eveneens in Maastricht ontwikkeld en later door McMaster zelfs overgenomen. “Maastricht heeft minstens zoveel bijgedragen aan de veranderingen in het medisch onderwijs als McMaster”, concludeert Servant dan ook. Een conclusie die Schmidt graag aan haar laat. “Maar het was wel duidelijk dat we de aanpak van McMaster niet klakkeloos konden kopiëren in Maastricht. Al was het maar omdat hun opleiding driejarig was, voor medische studenten die al een soort basisarts-opleiding achter de rug hadden, terwijl wij een zesjarige opleiding voor soms 18-jarigen aanboden.” Servant: “Het was duidelijk dat ze dingen anders moesten doen. En ik heb ook wel de indruk dat Nederlanders graag wat meer structuur hebben en wat minder vrijblijvendheid dan de Canadezen. Zo hebben Schmidt en Bouhuijs ook al vroeg opleidingen voor tutors en studenten ontwikkeld.”

De discussies

Over de tutor gesproken: dat was feitelijk ook de rol die de hoogleraar aannam in de begeleiding van zijn promovenda. Servant: “Hij wist precies wat te zeggen om me uit te dagen verder te zoeken naar belangrijk bronnenmateriaal. Hij was het perfecte voorbeeld van een gids, meer dan een docent.” Andersom was dit voor Schmidt “één van de plezierigste PhD’s om te begeleiden. Ze kan goed schrijven en werkte heel zelfstandig en systematisch. En daarnaast hadden we heel leuke, verhitte discussies over politiek en wetenschap.” Servant: “Daar praatten we eigenlijk meer over dan over het proefschrift zelf. Ik denk dat hij het leuk vond dat ik makkelijk te verleiden ben tot een politiek debat.” Schmidt bevestigt dat lachend.
Een intensieve discussie die wel degelijk over het proefschrift ging, vormde de opname van de Deense universiteit van Aalborg in het proefschrift, die ook zegt PGO toe te passen. Schmidt vond het niet legitiem deze op te nemen, omdat studenten daar bijvoorbeeld de helft van de tijd colleges volgen. Schmidt: “Terwijl een van de principes ten grondslag aan PGO 'self-directed' learning is. Colleges zijn bedoeld als steun voor het eigen leren, terwijl men ze in Denemarken als kennisoverdracht zien. De radicale aanpak van Maastricht, waarin studenten vanaf het eerste jaar in kleine groepjes werken met de nadruk op problemen die binnen het tijdsbestek van een paar dagen kunnen worden opgelost, met beperkte colleges en veel tijd voor zelfstudie, kennen ze niet. Dat is voor mij PGO.” Servant staat wat ambivalent tegenover de discussie over ‘puur PGO’ en nam de Deense situatie uiteindelijk wel op in het proefschrift. “Ik heb geen bewijs dat er ooit zoiets als 'puur PGO' heeft bestaan. In de praktijk zijn er uiteenlopende definities van wat PGO is. Ik focus liever op het doel ervan. Als het werkt volgens de vijf gouden regelen van leren, vind ik het best. Zo lang onderwijs bestaande kennis reactiveert, leidt tot uitwijding, motiveert, studenten helpt om te herstructureren en zaken in een context zet, is het goed.Maar ik heb wel gezien dat PGO geïnstrumentaliseerd wordt: iedere universiteit die PGO zegt te gebruiken, kiest de elementen die aanspreken uit de grote PGO-doos en noemt dat PGO.

Het rode boekje?

Is er dan toch behoefte aan een ‘rood boekje over PBL’? Schmidt is duidelijk: “Ik baseer me op de visie van de uitvinders van PGOL: kleine groepen, problemen, zelfstudie en tutor, dat is PGO. Ik heb het met mijn collega’s geordend in woord en daad, we hebben er een hele serie boekjes en wetenschappelijke artikelen over geschreven en ik heb onderzoek gedaan naar de effecten ervan, gebaseerd op de cognitieve psychologie over leren en onderwijzen. Meer kun je niet doen.”  

Schmidt verliet Maastricht in 2001 voor Rotterdam. “Ik kon er een nieuwe psychologie-opleiding opzetten volgens de PBL-principes en dat iets nieuws ontwikkelen heb ik in Maastricht ook altijd het leukste gevonden. Ik was er hoogleraar in drie faculteiten. Eerste bij geneeskunde en toen mijn werk er daar deels op zat, ging ik naar gezondheidswetenschappen en daarna zette ik in 1995 samen met collega’s de psychologie-opleiding op, allemaal met PBL.” Inmiddels is hij formeel met emeritaat, maar zijn grootste hobby, het begeleiden van promovendi over de hele wereld in PBL-gerelateerd onderzoek, zet hij vrolijk verder.
Servant is tegenwoordig docent op het Erasmus University College, waar ze een breed palet van vakken geeft binnen de Liberal Arts & Sciences met gebruik van PGO. Ze heeft ook haar eigen non-profit-organisatie ‘FairFight’, een liefdadigheidsinstelling gericht op het versterken van jonge kansarme vrouwen via vechtsport. “Ik heb met Henk samengewerkt aan dit project van epische proporties, maar mijn hart ligt bij filosofie en geschiedenis."

Meer informatie

  De volledige dissertatie van Virginie Servant is online beschikbaar  

Door Femke Kools

Lees ook